In de stromende regen naar de poort van de hel ‘’ La Marmotte’’.

Zaterdag 6 juli 2002 om kwart over zeven smorgens, 5300 deelnemers uit 21 landen staan redelijk opgewekt aan de start van de beruchte tocht over 4 zware cols in de Franse Alpen. Niemand van de deelnemers kon toen nog vermoeden dat de tocht een loodzware zou worden. Het 175 km lange parcours is zelfs bij mooi weer geen gemakkelijk uitstapje en aan bijkomende moeilijkheden bestaat zeker geen behoefte. Hier zou het tijdens deze 21e editie echter niet aan ontbreken. De hele week was het zonnig en warm en mooie tochtjes konden volop worden gemaakt. Er was echter één flinke plensbui in die voorafgaande week en dat was uitgerekend tijdens mijn afdaling vanaf de `l’Alpe-d’Huez, doorweekt en koud van de regen kwam ik aan op de camping. Deze ervaring rijker besloot ik extra kleding aan te trekken op de zaterdag van de tocht’’ De Marmotte’’ en dat zou mij nog goed van pas komen. Het begin: Vroeg in de zaterdagochtend drupte de eerste regen al op het tentzeil. Balen dus, toch maar naar het speciale rennersontbijt in het restaurant van onze camping, gelegen aan de voet van de eerste col die beklommen diende te worden. De pasta sloeg ik over, 2 grote bekers zwarte koffie, een half stokbrood en muesli met yoghurt moest voldoende zijn. Volgens de Franse bediening zou het vast wel meevallen met de regen. Als laatsten verlieten mijn maat Toon Vos en ik de ontbijtzaal en we stapten op de fiets op weg naar de start te le Bourg-d’Osians. Even na zevenen, iedereen is al nat omdat de regen gestaag valt. Desondanks zijn de meeste renners nog vol goede moed en worden er nog geintjes gemaakt. Sommigen hebben zich ingevet met vaseline en anderen hebben op het laatste moment nog dikke handschoenen en regenjasjes gekocht. Ik ben blij met mijn 2 extra thermo schaatshemden, mijn wielershirt en een wielerjack. Bijna een half uur nadat de eerste renners zijn vertrokken kan ook ik eindelijk weg, er zijn namelijk aparte startvakken en om je enkel hangt een chip. Mijn maat Toon stond op de eerste rij, hij kocht een kaart van een amateur renner die ziek was geworden. Één lange rij wielrenners op wegen die zijn afgesloten voor het autoverkeer. Langs de camping stonden Lies en dochter Femke, hen nog even gedag gezegd en dan op weg naar de klim van de 28 km verderop gelegen Col de la Croix de Fer. Ik bevind me dan al in de achterhoede. Bij Allemont omhoog naar het stuwmeer en na het eerste dorpje begint de klim in het bos. Er wordt weinig gepraat, maar je voelt de verbondenheid. De weg is niet breed en we klimmen 4 rijen dik. Mijn benen voelen goed, maar de regen houdt maar niet op. Na het dorpje le Rivier d´Allemont zie ik de eerste renners terugkeren. De klim gaat door. Opnieuw een prachtig stuwmeer rechts van de weg. Een volgauto slaat af, andere volgauto´s kunnen er niet langs en daardoor loopt alles vast, inclusief de renners. Wat een chaos. Het begint te onweren, de regen gaat over in plensbuien. Steeds meer wielrenners stoppen, het wordt koud, striemende regen, toch maar doormalen naar de top. Nog 2 km, er dalen meer renners terug dan dat er verder klimmen. Ik haal vlak voor de top mijn maat Toon in. Een bijtende wind en stromende regen, ik ben nu al verkleumd tot het bot. De top van de Col de la Croix de Fer is 2068 m. Het is even boven het vriespunt en het stormt boven. Aangekomen op deze ploert bevind ik mij in het voorportaal van de hel. Wat doen we vraag ik Toon? Zijn antwoord is duidelijk, doorgaan, het wordt vanzelf wel beter. Tot nu toe heb ik maar een halve bidon water gedronken en ik heb absoluut geen dorst. Ik eet wat vijgen en ik pak wat verpakt snoep van de tafeltjes van de ravitaillering. Ik krijg de verpakking niet open, mijn vingers zijn verkleumd en mijn tanden klapperen. Toon is al gaan dalen. De regen valt nog met bakken uit de lucht. Ik sta nog boven in de ijzige kou. Naast me een busje met een Italiaans kenteken ,een viertal fietsen worden ingeladen en de mannen stappen in de warme auto. Ik ben naderhand blij dat ik geen volgauto bij me heb, want ik had zeker gestopt. Later passeren me een heleboel volgauto´s met fietsen en renners erin. Deze mannen rusten uit en fietsen vervolgens weer verder, ja er kwamen allerlei slechte gedachtes bij me op. Overigens keerden zeker 7 van de 10 renners om, ik ging echter verder onder het motto;´´ doorgaan is erg, maar terugkeren is nog erger´´. Het dalen en daarmee het grote lijden gaat beginnen. Na 2 bochten moet ik stoppen van de kou. Wat ik dan zie is schrijnend, een aantal renners staat naast elkaar te kleumen in de bocht. De fietsen liggen op de grond. Allen rillen en beven van de kou, één man staat te plassen, maar hij schudt op en neer, het is of hij een insult heeft. Een ander valt van zijn fiets en blijft liggen. Er wordt geen woord gesproken. Ook ik stap af en probeer me warm te lopen. Met al mijn fysieke en mentale krachten toch maar weer verder gaan dalen, 32 km lang met al zijn haarspeldbochten een ware marteling. Na elke 500 meter stop ik om even warm te lopen. In het eerste dorpje na zo´n 5 km zie ik renners in winkels, cafe´s en zelfs in huizen van de dorpelingen zich verwarmen. Toch maar verder gedaald, kilometers lang zie ik niemand en ik ben in een soort verdoving. Elke 100 meter die ik verder afdaal beschouw ik als een overwinning. Tenslotte rem ik af om me weer te verwarmen en naast me stopt een renner die zijn verkleumde vingers in een bak met (ijskoud) water dompelt. Hij staart met holle ogen voor zich uit. Iedereen is onder die omstandigheden met zichzelf bezig, zo ook ik, en ik daal verder af zonder me om hem te bekommeren. Als ik een stukje moet klimmen kan ik me eindelijk weer even warm trappen, maar ik heb geen gevoel meer in mijn armen en benen. Eindelijk arriveer ik beneden, voor mijn gevoel duurde het uren. Overal staan medewerkers van de Marmotte om met vlaggen verkeer tegen te houden en je de weg te wijzen, fantastisch. Nu een kilometer of 30 licht glooiend , richting de tweede col ‘’du Télégraphe’’ op 1570 m hoogte. Ik zie amper andere renners. Aan de voet van de col even pauzeren en wat praten met mede fietsers, dan kan ik gelukkig gaan klimmen om mezelf weer warm te trappen. Regen is overgegaan in motregen. Van de klim herinner ik me weinig, van de afdaling des te meer. Ik krijg een klapband doordat mijn achter remblokjes door de afdaling finaal zijn versleten en een scherp randje over is gebleven en in mijn band drukte. Kilometers lopen, maar het laatste stuk krijg ik gelukkig een lift van een aardige Fransman die me aflevert bij een fietsenmaker te Valloire. Terwijl ik doorwarm voorziet hij mijn fiets met veel nauwkeurigheid van een nieuwe achterband en remblokjes. Dan begeef ik me op weg naar nog een zware beproeving de Galibier met een hoogte van 2642 m. Eerst naar de ravitaillering waar mijn bidon wordt gevuld met warme thee. Heerlijk. Inmiddels is het al een uur of 3 en mijn achterstand is groot. Tot mijn verassing zie ik tijdens de beklimming Toon op een rotsblok zitten. Hij vertelt me dat hij een uurtje had geschuild in een café. We fietsen samen even verder en vervolgens pakken we ieder ons eigen tempo. Het begint opnieuw te regenen en het word mistig en koud. Hier en daar een verkleumde renner en verder niets. De klim gaat als in een roes aan me voorbij. Eindelijk de top, het weer is opnieuw bar en boos. Regen , kou en mist, derhalve een korte pauze De vrijwilligers en enkele toeschouwer die er nog staan ontroeren me. Mede door hun enthousiasme raap ik mijn laatste moed bij elkaar en begin aan de verschrikkelijke afdaling. Het is koud, maar iets minder koud dan tijdens de afdaling van de Croix de Fer. Na 6 kilometer dalen wordt het opeens droog en na 10 km dalen begin ik het zowaar minder koud te krijgen. Nog 40 km op weg naar de laatste col. De weg daalt nu lekker af en ik trap me wezenloos om nog op tijd te zijn. Er moeten nog een aantal donkere tunnels worden genomen, ook link soms met al die hard rijdende auto´s en de geest en het lichaam functioneren toch al niet meer optimaal. Een heerlijk moment is als een vrouw uit een rijdende auto van Cycle Tours me een banaan reikt, ik kan haar wel omhelzen. Flink doortrappen en precies om 5 over 6 arriveer ik aan de voet van de L´Alpe-d´Huez. Normaal gesproken moet je vóór de tijdscontrole van 6 uur aan de voet van de L’Alpe-d’Huez zijn gearriveerd, vanwege de barbaarse omstandigheden is het tijdstip dat je nog omhoog mag verlengt met een half uur. Eigenlijk heb ik het wel gehad voor vandaag, maar ik mag, neen ik moet van mezelf ,ook nog weer omhoog! De zon schijnt even en na een korte pauze en een gesprek met zo ongeveer de laatste toeschouwers, op naar de laatste klim. Nog nooit klom ik zo langzaam omhoog als die keer, nog geen 9 km per uur en ik fiets samen op met een paar andere Nederlanders. Iedereen is helemaal kapot. Eindelijk boven gearriveerd geniet ik van de (gratis) koffie en pastamaaltijd. Mijn aandenken ophalen en vlug dalen want het wordt opnieuw erg koud. Tijdens het afdalen zowaar nog enkele renners op weg naar de top, opeens zie ik Toon die ook nog bezig aan de laatste klim, hij heeft nog een 4 tal bochten te gaan. Hij gaat gelukkig het ook halen. Hij vraagt of ik nog weer mee omhoog ga, maar ik ben blij dat ik verder mag gaan dalen. Op de camping gearriveerd een glas wijn ,een warme douche en direct slapen. De volgende ochtend vroeg op, omdat de terugreis moest worden aanvaard. Weinig deelnemende mannen en vrouwen die op de camping stonden hadden het gered. Sommigen hadden er een jaar voor getraind en baalden flink. Bij het afscheid nemen zei ik tegen hen, voor mij dus nooit meer. Tot volgend jaar dus, was het antwoord. In de krant ‘’Le Dauphiné’’ die ik van de organisatie kreeg opgestuurd stond dat van de 5300 deelnemers 2169 de finish hebben gehaald. Ik was nr 2106 in een tijd van 12.38. Toon was nr 2161 in een tijd van 13.39. Er waren diverse renners met bevriezingsverschijnselen en er werden 4 bussen ingezet om gestrande fietsers op te halen. De kop van het kranten artikel luidde: Regen, een winterse temperatuur en zelfs sneeuw op de top van de Galibier; De coureurs bleven voortdurend strijden tegen de elementen. Het was bar en boos maar ik zou het niet hebben willen missen. Cees Roemer. 6 juli 2002.